-
1 gespannen
3 [(geestelijk) in beslag genomen] intent♦voorbeelden:te hoog gespannen verwachtingen • exaggerated expectationsgespannen zenuwen • nerves on edgegespannen luisteren • listen intentlygespannen zijn • be tensetot het uiterste gespannen • at full strain; 〈informeel; met betrekking tot persoon〉 at the end of one's tetherin gespannen verwachting • with bated breath -
2 imperfect
adj. imperfect, (Grammar) imperfect tense, form which expresses an ongoing action; verb form in the imperfect tense -
3 imperfectum
n. imperfect, (Grammar) imperfect tense, form which expresses an ongoing action; verb form in the imperfect tense -
4 geladen
-
5 nerveus
2 [de zenuwen betreffend] nervous♦voorbeelden:nerveus lachen • laugh nervouslyiemand nerveus maken • make someone nervous, get on someone's nervesnerveus zijn • be nervous/tense -
6 spannen
1 [strak trekken] stretch, tighten2 [uitrekken] stretch3 [de volle kracht in werking stellen] strain4 [door strak (uit)zetten vormen] stretch5 [vastmaken] harness♦voorbeelden:1 een draad spannen • stretch/tighten a stringzijn spieren spannen • tense/flex one's muscleseen paard voor een wagen spannen • harness/hitch a horse to a cart1 [spannend zijn] be tense♦voorbeelden:1 het zal erom spannen of het lukt • that will be no easy task/matterhet zal erom spannen wie er wint • it will be a close match/racehet zal erom spannen • it is going to be close -
7 spannend
♦voorbeelden:1 een spannend ogenblik • a tense/an exciting momenteen spannend verhaal • a thrilling/an exciting storyeen spannende wedstrijd • a tense/an exciting match -
8 strak
4 [onverzettelijk] rigid♦voorbeelden:de snaren strakker spannen • tighten the stringsstrak trekken • stretch, pull tightstrakker worden • tighten, be drawn tightze hield haar blik strak op het podium gericht • she kept her eyes fixed/nailed to the stagemet een strak gezicht • unsmiling, with a stony faceeen strakke glimlach • a fixed/tense smile4 strak gespannen aandacht • taut/fixed attentionstrak aan iets vasthouden • stick to something, keep rigidly to something -
9 tijd
1 [als ononderbroken eenheid; tijdsduur] time2 [tijdstip; juiste/geschikte moment] time5 [taalkunde] tense♦voorbeelden:in de helft van de tijd • in half the timein een jaar tijd • (with)in a yearna bepaalde tijd • after some/a time, eventuallygeruime tijd • a considerable time, a good whilede hele tijd • all the time, the whole timeeen hele tijd geleden • quite a while agohet is hoog tijd om te vertrekken • it's high time we leften dat is hoog tijd ook! • and about time too!het is de hoogste tijd! • 〈 in kroeg〉 time, (gentlemen,) please!een tijd lang • for a while/timeik heb haar lange tijd niet gezien • I haven't seen her for/in ages/quite a whileeen lange/korte tijd duren • last a long/short timevoor onbepaalde tijd • indefinitely, for an indefinite periodsedert onheuglijke tijden • since time immemorial〈 sport〉 een scherpe tijd neerzetten • record/run a fast timevrije tijd • spare/free time, time off, leisure (time)waar blijft de tijd? • where's the time gone (to)?het zal mijn tijd wel duren • I won't be around to see ithet duurde een tijdje voor ze eraan gewend was • it was/took a while before/until she got used to itik ben niet aan tijd gebonden • I'm not pressed for timeik geef je vijf seconden de tijd • I'm giving you five secondsje moet jezelf de tijd geven • take your timeiemand de tijd geven/gunnen • give someone timezich de tijd niet gunnen (om) • not take the time (to)heb je even tijd? • have you got a moment/a sec?die tijd heb ik gehad • I'm past that now, I've been through thatgeen/genoeg tijd hebben om … • have no/enough time to …tijd genoeg hebben • have plenty of/enough timede tijd hebben • have timewe hebben hem een tijd niet gezien • we haven't seen him for a/some while/some timewe hebben de tijd aan onszelf • our time is our ownweinig tijd hebben • not have got much time, be pressed for timeje hebt nog 14 dagen de tijd • you've got 14 days lefttijd kosten • take timeals je geen tijd hebt, maak je maar tijd • if you haven't got time, make timede tijd nemen voor iets • take one's time about/over somethingtijd opnemen • record the timeer is geen tijd te verliezen • there's no time to lose/to be lostde tijd verstrijkt • time passesdat was me nog eens een tijd! • what a time that was!, those were the days!mijn tijd zit erop • ±I've done my stintin de baas zijn tijd • during/on the boss's timeuw tijd is om • your time is upbinnen afzienbare tijd • within the foreseeable futurebinnen niet al te lange tijd • (with)in the not too distant future, before (too) longbinnen de kortst mogelijke tijd • in (next to) no timehet heeft in tijden niet zo geregend • it hasn't rained like this for agesmet de tijd breidde de hongersnood zich uit • as time went on the famine spreaddit zal met de tijd wel beter gaan • it'll probably get better in timemet zijn tijd geen raad weten • have time on one's handsna korte tijd lukte het ons om … • we soon managed to …sinds enige tijd • for some time (past)een tijd van 11 seconden • a time of 11 secondshet is maar voor korte tijd • it's only for a short whilevoor de tijd van • for a period ofvorig jaar om dezelfde tijd • (at) the same time last yearde plaatselijke tijd • local timede tijd is rijp om … • the time is ripe to …heeft u de tijd ? • have you got the time?'t is allang tijd geweest • it's long past/ 〈 informeel〉way past/way over timeals de tijd daar is • when the time/day comesde tijd verdrijven/korten/doden • kill timeeindelijk! het werd tijd • at last! it was about time (too)!het wordt tijd dat … • it is (high) time that …〈 pregnant〉 het wordt mijn tijd • I must be off, it's time for me to gobij tijd en wijle • now and again/thenmorgen/gisteren om deze tijd • (about/ Aaround) this time tomorrow/yesterdaytijd om te eten/te slapen • time to eat/to go to bedop vaste tijden • at set/fixed timesnet op tijd • just in timeop tijd • in time 〈om iets te doen/voorkomen〉; on time 〈 volgens een bepaald tijdschema, afspraak e.d.〉de bussen lopen precies op tijd • the buses run to/on time/scheduleruim op tijd • with plenty of time to spareop tijd naar bed gaan • not go to bed latezij is over tijd • she's late with her period, her period's late/overduerond die tijd • around then/that timesinds korte tijd • recently, latelyte allen tijde • at all timeste zijner tijd • in due course, when appropriatetegen die tijd • by that time, by thenten tijde van hun huwelijk • at the time of their marriageten tijde van Hendrik VIII • in the days/time/age of Henry VIIIvan tijd tot tijd • from time to timevan die tijd af • from that time (on/onward(s), (ever), since (that time)een tijd van komen en een tijd van gaan • ±nothing lasts foreverwarm voor de tijd van het jaar • warm for the/this time of yearsterven voor zijn tijd • die before one's time/prematurelyje moet de eerste tijd nog rustig aandoen • to begin with/at first you must take it easyin minder dan geen tijd • in (less than) no timeeen tijdje • a whileveel tijd in beslag nemen • take up a lot of timetijd te kort komen • run out/run short of time3 betere tijden gekend hebben • have known better times/seen better dayseen dure tijd • a time/period when the cost of living is highgoede/slechte tijden • good/bad timesde laatste tijd • lately, recentlyhij heeft een moeilijke tijd gehad • he's been through/had a hard timede goede oude tijd • the good old daysdat is allemaal verleden tijd • that's all in the past/water under the bridgezijn (beste) tijd gehad hebben • be past one's best/prime, have seen better daysdie tijd is geweest/‘voorbij’ • those days are gone/past/overer is een tijd geweest dat … • there was a time when …niet met zijn tijd meegaan • be behind the timesde tijden zijn veranderd • times have changedbij tijden • at times/intervals(goed) bij de tijd zijn • be right up to date, be on the ballin tijden van oorlog • in times of warin deze/onze tijd • in these times, nowadaysin deze tijd van het jaar • at this time of (the) yearin vroeger tijd • in earlier times/the pastmet zijn tijd meegaan • keep up with/move with the timesuit de tijd raken • go/get/become out of date; become outdateddie muziek is uit de tijd • that music is out of date/old-fashioneddat was voor mijn tijd • that was before my time/daydat was voor die tijd heel ongebruikelijk • in/for those days it was most unusualvóór die tijd was het een klooster • it used to be/previously it was a monasteryvóór de tijd van de auto • before the era of the car5 de tegenwoordige/verleden tijd • the present/past tense〈 figuurlijk〉 dat is voltooid verleden tijd • that's over and done with, that's ancient history -
10 verkrampen
1 go tense, tense up -
11 verleden
verleden1〈 het〉1 past♦voorbeelden:het verleden laten rusten • let bygones be bygonestot het verleden behoren • belong to the past, be a thing/things of the pastteruggaan in het verleden • go back in timein het verre verleden • in the distant past————————verleden21 past♦voorbeelden:1 〈 taalkunde〉 het verleden deelwoord • the past/perfect participle; 〈 met betrekking tot Engels ook〉 the ed-participle〈 taalkunde〉 voltooid verleden tijd • past perfect/pluperfect (tense)verleden week • last week -
12 anticlimax
n. anticlimax, abrupt move from a serious or tense situation to an absurd situation -
13 gespannen
adj. strained, tight; tense, stressful -
14 iebel
edgy, tense, nervous, anxious -
15 nerveus
adj. high-strung, nervous, tense, jumpy -
16 spannen
v. stretch, span, tense, tension, strain, string up, draw, bend, extend, tauten, rack, key -
17 strak
adj. strained, tight, tense, taut, set, fixed, stark--------adv. tightly, tensely -
18 tegenwoordige tijd
n. present, present tense -
19 de tegenwoordige/verleden tijd
de tegenwoordige/verleden tijdthe present/past tenseVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > de tegenwoordige/verleden tijd
-
20 de toekomende tijd
de toekomende tijdVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > de toekomende tijd
- 1
- 2
См. также в других словарях:
Tense — Tense, a. [L. tensus, p. p. of tendere to stretch. See {Tend} to move, and cf. {Toise}.] Stretched tightly; strained to stiffness; rigid; not lax; as, a tense fiber. [1913 Webster] The temples were sunk, her forehead was tense, and a fatal… … The Collaborative International Dictionary of English
tense — is the location in time of the state or action expressed by a verb. English verbs properly have only two tenses, the present (I stay) and past (I stayed). The future is formed with shall or will (I shall / will stay: see shall and will) or (to… … Modern English usage
Tense — Tense, n. [OF. tens, properly, time, F. temps time, tense. See {Temporal} of time, and cf. {Thing}.] (Gram.) One of the forms which a verb takes by inflection or by adding auxiliary words, so as to indicate the time of the action or event… … The Collaborative International Dictionary of English
Tense — may refer to: *Grammatical tense, the inflection of a verb to indicate whether past, present, or future time is intended *Tenseness, a phonological quality frequently associated with vowels and occasionally with consonants *Tense, a state of… … Wikipedia
tense — Ⅰ. tense [1] ► ADJECTIVE 1) stretched tight or rigid. 2) feeling, causing, or showing anxiety and nervousness. ► VERB ▪ make or become tense. DERIVATIVES tensely adverb tenseness noun … English terms dictionary
tense — tense1 [tens] adj. tenser, tensest [L tensus, pp. of tendere, to stretch < IE * tend < base * ten , to stretch > THIN] 1. stretched tight; strained; taut 2. feeling, showing, or causing mental strain; anxious 3. Phonet. articulated with… … English World dictionary
tense — [adj1] tight, stretched close, firm, rigid, stiff, strained, taut; concepts 485,604 Ant. limp, limpid, loose, relaxed, slack tense [adj2] under stress, pressure agitated, anxious, apprehensive, beside oneself*, bundle of nerves*, choked, clutched … New thesaurus
tense|less — «TEHNS lihs», adjective. having no tense: »a tenseless verb … Useful english dictionary
tense — index rigid Burton s Legal Thesaurus. William C. Burton. 2006 … Law dictionary
tense — adj 1 *tight, taut Analogous words: strained (see corresponding noun at STRAIN): nervous, unquiet, uneasy, jittery (see IMPATIENT) Antonyms: slack 2 *stiff, rigid, inflexible, stark, wooden Analogous words: tough, tenacious, stout (see STRONG):… … New Dictionary of Synonyms
tense — I UK [tens] / US adjective Word forms tense : adjective tense comparative tenser superlative tensest * 1) a) making you feel nervous and not relaxed, usually because you are worried about what is going to happen a tense situation/atmosphere a… … English dictionary